(Gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 7 december 2019)
Arme en opkomende landen dragen het meest bij aan de toename van CO2-uitstoot. Om te voorzien in hun behoefte aan groei moeten we manieren vinden om energie goedkoper en schoner te maken.
Deze week is in Madrid de vijfentwintigste Klimaattop. Sinds de eerste bijeenkomst in 1995 is er veel veranderd. Toen dachten we dat het probleem zou verdwijnen als de rijkste landen wat minder broeikasgassen zouden uitstoten. Zo stond het in het Kyoto-protocol uit 1997. Het liep anders. De CO2-uitstoot nam toe met liefst 50 procent.
Dat ligt niet zozeer aan de rijkste landen. De Europese Unie stoot zo’n 10 procent minder CO2 uit dan toen. Zelfs de Amerikanen met hun SUV’s zitten onder hun oude niveau. Japan toont een tamelijk vlakke lijn. Australië schommelt nog de verkeerde kant op. Vrijwel de gehele toename van de CO2-uitstoot kwam dus door arme en opkomende landen als China, Brazilië en India. Naar verwachting zal dat de komende decennia zo blijven.
Wat betekent dit? Sommigen vinden dat deze landen meer moeten meebetalen aan oplossingen. Dat is onacceptabel. Historisch gezien hebben rijke landen veruit het meest bijgedragen aan het probleem. Bovenal kampen mensen in Azië en Afrika met meer urgente problemen waarvoor hun overheden zich moeten inspannen. Nog een miljard mensen zit zonder toegang tot betrouwbare elektriciteit; wij kunnen hen juist helpen te voorzien in die behoefte.
Leidt dat niet tot meer klimaatverandering? Nee, dat hoeft niet. Klimaatverandering komt namelijk niet door economische groei, maar door vervuilende technologieën. Zolang het makkelijk en goedkoop is om kolencentrales te bouwen, zullen die er komen. Wanneer schonere alternatieven goedkoper zijn, ligt er een aantrekkelijke keuze.
Windmolens en zonnepanelen zullen een rol spelen. Wel hebben ze nog een groot nadeel: die stroom is er alleen als het weer meezit. Daar kun je in Lagos of Lusaka geen industrieterrein op draaien. Bovendien: Afrikanen willen meer dan een lamp en een televisie. Ze zullen ook verlangen naar een koelkast, een ventilator, een wasmachine. Hernieuwbare bronnen kunnen geen moderne leefstijl ondersteunen.
De enige concurrent van de kolencentrale is (voorlopig) de kerncentrale: die produceert 24/7 CO2-vrije stroom, zonder zelfs de lucht te vervuilen. Tientallen landen maken plannen voor een kerncentrale. Veruit de meeste daarvan zijn in Azië en Afrika. Ze werken samen met China of Rusland.
Het zou de wereldgemeenschap sieren als ze in Madrid besluit de ontwikkeling en toepassing van kernenergie te versnellen. Dat kan bijvoorbeeld door de nucleaire sector nieuw leven in te blazen, personeel op te leiden en gunstige financiële voorwaarden te creëren. Zo gebeurt dat ook voor duurzame energie. Zorgen over veiligheid zijn reëel, maar die kunnen, aldus een denktank voor ontwikkelingssamenwerking, deels worden weggenomen met nieuwe ontwerpen die meer geschikt zijn.
Het ligt in de menselijke aard om vooruit te willen komen in het leven. Geen klimaatverdrag zal daar iets aan veranderen. Daarom moet de internationale politiek inspelen op de stijgende vraag naar energie door haar schoner en goedkoper te maken.
Marco Visscher is spreker en auteur van De energietransitie.